» Nieuw: labels voor eerlijke natuurfotografie
» Doe de zelftest: wat voor natuurfotograaf ben jij?


21. Vlinders en libellen in actie (pag 186)
 
Opdracht: Vlinders en libellen zijn snelle insecten die een groot deel van hun leven vliegend doorbrengen. Het is niet gemakkelijk om ze dan te fotograferen. Ze zijn klein, beweeglijk en zeer wendbaar. Het lukt daarom bijna niet om ze überhaupt in de zoeker te krijgen. Toch zijn er al heel wat foto’s van vliegende vlinders en libellen gemaakt. Waarom lukt het anderen wel? Hoe gaan die fotografen te werk? Zoek een plek waar veel libellen en vlinders vliegen, bijvoorbeeld langs de waterkant, langs een bosrand of op een veld met veel bloemen. Observeer nu zorgvuldig het vlieggedrag en kijk of je hierin vaste patronen kunt ontdekken waarop je als fotograaf kunt anticiperen. Er is een actieve methode (achter de dieren aanlopen) en een passieve methode (op één plek blijven wachten), probeer beide uit.
Leerdoel: training van snelheid, timing en technische vaardigheden voor actiefotografie.
De meeste insecten vliegen als de zon schijnt. Je hebt trouwens ook zonlicht nodig voor jezelf, omdat je met zeer korte sluitertijden werkt. (de ISO-waarde opschroeven is geen optie, want je moet achteraf sterk kunnen kroppen en dan wil je geen korrelig beld overhouden).
Als je vlinders of libellen een tijdje aandachtig volgt, ontdek je vaak bepaalde patronen in het vlieggedrag.
Sommige soorten hebben een vliegmoment waarbij ze even ‘stilhangen’ in de lucht; bijvoorbeeld wanneer ze de omgeving verkennen, voordat ze ergens gaan zitten, vlak voordat ze paren of gaan zitten of wanneer ze elkaar ontmoeten. Bij deze soorten kun je de actieve methode toepassen. Het werkt als volgt. Wacht in het veld op een goede plek (zorg dat je de zon in je rug hebt en zoek een goede, egale achtergrond) tot een dier langs vliegt. Vaak wennen de insecten na een tijdje aan je postuur in het veld en dan kun je er ook (rustig) achteraan lopen zonder ze daadwerkelijk te verstoren. Probeer de dieren van te voren in je autofocus te volgen, je kunt dan sneller reageren zodra zich het stilhangmoment voordoet, dat vaak maar heel kort duurt.
Gebruik een korte en lichtsterke telelens van 200-300 mm. Door te experimenteren bepaal je de optimale afstand; als je te dicht op je onderwerp staat lukt het niet goed om de dieren te volgen. De autofocus zal voortdurend afketsen (zie foto op pagina 28 fuut met jong); dat kun je deels voorkomen door een egale achtergrond te kiezen (bijv. lucht of water) en door de instellingen van de autofocus in het menu van je camera (snelheid) en op je lens (bereik) aan te passen. De technische instellingen en mogelijkheden van je camera en lens verschillen overigens nogal per fabrikant, raadpleeg de gebruiksaanwijzing.

Maar wat als de insecten rusteloos blijven rondvliegen, nooit eens stilhangen en onmogelijk in je zoekerbeeld zijn te krijgen?
Daarvoor kan de passieve methode (soms) werken. Dat gaat als volgt. Eerst zoek je, op basis van gedragsstudie, een of meerdere locaties waar de insecten steeds opnieuw passeren. Plaats hier je camera met een kort teleobjectief van 100-200 mm (bij voorkeur lichtsterk) op statief en stel handmatig scherp op een plek in de vliegroute; bepaal zorgvuldig de compositie. Soms is het nodig om je opstelling te camoufleren, insecten hebben uitstekende ogen en kunnen hun vaste vliegroute veranderen wanneer daarin een vreemde (reflecterende) cameraopstelling verschijnt. Ga in principe uit van een klein diafragma (groot getal), je hebt dan een groter scherptediepte bereik en dus meer kans op scherpe opnames. Omdat je zeer korte sluitertijden met een klein diafragma gaat gebruiken heb je al snel te weinig licht; je zult nu wel ISO waarde moeten verhogen of een objectief met een kortere brandpuntafstand moeten kiezen.
Maak nu eerst proefopnames bij verschillende diafragma waardes en controleer je beeld op storende elementen in voor en achtergrond. Als laatste alles goed instellen: M stand, opnamesnelheid in continu modus (snelste stand), snelle sluitertijd (zie tabel op pagina 185), diafragma vanaf f8 of hoger en ISO vanaf 250 of hoger. Maak nu nog enkele opnames om de belichting (histogram) te controleren. Als deze goed is kan je beginnen. Je moet nu alleen nog beslissen of je achter je opstelling kunt plaatsnemen (insecten niet schuw) of, in geval van schuwe insecten, beter met afstandsbediening kunt gaan werken. De truc is om, meteen wanneer een insect de vliegroute passeert zoveel mogelijk opnames te maken. Je begint al met afdrukken vlak voordat de insecten in het scherpstelbereik van je lens vliegen, dan is de kans op scherpe opnames groter. Vanwege de vele beelden die je maakt ‘vreet’ deze methode energie en geheugen. Plaats een volle batterij en lege kaart en neem extra kaarten en (opgeladen) batterijen mee!

Een alternatief voor de passieve methode is het opstellen van een infrarood fotoval, zoals beschreven in hoofdstuk 6.7.
» overige opdrachten Wil je onder begeleiding in de praktijk aan de slag met vliegende insecten? Boek dan de workshop.
©entrum voor natuurfotografie